Herdershonden zijn rassen die specifiek gefokt zijn om te werken met vee. Het werken van de herdershond achter de kudde noemen we drijven. De herder zal dan of voorop lopen of met de hond achter de kudde aan volgen. Met hoeden bedoelen we dat de herdershond er voor zorgt dat de kudde bij elkaar blijft binnen de grenzen die de herder aangeeft. De hond kan zich dan ook naast en voor de kudde bewegen en fungeert als het ware als een lopende omheining om de kudde heen.
In de officiele rasindeling wordt een onderscheid gemaakt tussen herdershonden en veedrijvers. Dit heeft niets te maken met het verschil in werkzaamheden van de hond (drijven of hoeden) maar heeft te maken met de bouw van de hond. Veedrijvers zijn zwaarder gebouwde honden dan herdershonden. Veedrijvers werder vroeger vaak gevonden bij veehandelaren die kuddes bij boeren kochten en deze naar de stad dreven.
Herdershonden zijn van nature geen echte bijters. Voor een herder is dit ook geen handige eigenschap aangezien hij een hond wil die de kudde bij elkaar houdt zonder deze te verwonden of te doden. Een herdershond is gefokt om indruk te maken door luid te blaffen, het vee dreigend aan te staren en door uit te vallen zonder het vee te bijten of verwonden.
Herdershonden zijn gefokt om goed samen te werken met hun baas. Ze zijn daarmee niet intelligenter dan andere rassen, maar ze zijn wel goed te trainen en op te voeden. Door deze eigenschap kunnen herders ook voor andere doeleinden ingezet worden, zoal bijvoorbeeld politiehonden of blindegeleidehond. Juist door de goede band met de baas is de herdershond een gewilde huishond. Houdt er wel rekening mee dat een herdershond graag wilt werken voor zijn baas en zich dus snel kan vervelen in huis als deze niets te doen heeft.
Het ontstaan van de belgische herdershond.
Aan het eind van de 19de eeuw vonden we verspreid over Europa nog grote kudden schapen die door de herder en zijn hond werden geleid. Deze honden waren onderling nogal verschillend, afhankelijk van de streek waarin ze werkten. Er werd in die tijd niet op uiterlijkheid gefokt maar meer op het gebruik. Met de opkomst van de belangstelling voor de honden en hun zuivere fokkerij aan het einde van de 19de eeuw onstonden ook de verschillende rassen. In Duitsland onstond bijvoorbeeld de Duitse herdershond, in Nederland de schapendoes en de Hollandse herdershonden en in België de Bouvier en de Belgische herdershonden.
Hoewel de typen herdershonden aan het eind van de 19de eeuw nogal verschillend waren kwamen bepaalde kenmerken zoals grootte, circa 50-55 cm en hun gewicht, circa 20 kg behoorlijk overeen. Het waren beweeglijke, temperamentvolle honden die erg gewillig waren voor hun baas, echter tegenover vreemden konden ze wel wantrouwend zijn. Hun hoofden hadden over het algemeen veel overeenkomsten met andere herdershonden in Europa maar hun snuit was minder krachtig en spitser. Hun oren waren hoger aangezet aan het hoofd, klein en driehoekig van vorm en vaak iets naar voren gedragen. Ze hadden donkere iets amandelvormige ogen en hun uitdrukking was schrander en opmerkzaam. Van bouw waren ze vrij vierkant, met een licht beendergestel. De Belgische herdershonden van die tijd waren gewend aan het ruige klimaat en het waren uitgesproken werkhonden, die hun taken met erg veel plezier uitvoerden, maar het verschil in uiterlijk was nog verschrikkelijk groot. Het is voornamelijk de verdienste van prof. Reul van de Veeartsenijkundige Hogeschool te Cureghem (Brussel) dat de Belgische herdershonden in de kynologische belangstelling werden geplaatst. Middels leerlingen en oud-leerlingen slaagde hij erin op de tentoonstelling van 15 november 1891 in totaal 117 Belgische herdershonden bijeen te krijgen. Over deze 117 schreef prof. Reul: "Wat zagen ze er aardig uit! Geen twee honden, al waren het broers, die op elkaar geleken. Het was om te wanhopen ooit een typische hond te kunnen voortbrengen met zulk een mengelmoes". Uiteindelijk onstonden er drie klassen, de lang, de kort en de ruwharige die vooral in haarkleur nog heel verschillend waren.